De wetenschapstoets van het Wetsvoorstel strafbaarstelling conversietherapie maakt volledig gehakt van het wetsvoorstel. De onderbouwing deugt niet (want cijfers uit het buitenland en bovendien van een onderzoek met slechts 14 respondenten).De formulering van het strafbare feit deugt niet, want genderidentiteit is geen afgebakend begrip en het is onduidelijk waarom niet voor lichtere maatregel is gekozen dan strafbaarstelling.
Met maar liefst veertien aanbevelingen, wordt duidelijk dat dit wetsvoorstel terug kan naar de ambtenaren. Wat ons betreft zelfs naar de prullenbak. Therapie voor mensen die twijfelen aan hun (gender)identiteit.mag nooit strafbaar worden.
De wetenschapstoets werd in opdracht van de Tweede Kamer uitgevoerd door Wetenschappers (rechterkolom): Prof. dr. John de Wit, Universiteit Utrecht; dr. Sjors Ligthart (Tilburg University) dr. Jilles Smids (gastonderzoeker Erasmus MC).
HET ADVIES
Je kunt het volledige advies hier downloaden.
Omdat het wat moeilijk leest met de kleine lettertjes en kolommen, hebben we hieronder de inhoud van de advieskolom in zijn geheel opgenomen.
“Het wetsvoorstel leunt voor het bepalen van de maatschappelijke opgave overwegend op onderzoek van Bureau Beke en Ateno2. Dit onderzoek draagt echter beperkt bij aan inzicht in de aard en omvang van het probleem:
– Het onderzoek is voor een groot deel geënt op cijfers uit het buitenland, zoals de VS, die niet direct vertaald kunnen worden naar Nederland. Religieuze beleving en lidmaatschap van een geloofsgemeenschap zijn hier anders; opvattingen over seksuele gerichtheid en genderidentiteit positiever.
– Het onderzoek bevat slechts veertien interviews met ervaringsdeskundigen: personen die ervaring hebben met conversiehandelingen t.a.v. seksuele gerichtheid. Interviews over conversiehandelingen t.a.v. genderidentiteit zijn niet gehouden, terwijl dit wel onderdeel is van de voorgestelde strafbaarstelling.
Het is onduidelijk wat in het wetsvoorstel precies verstaan wordt onder ‘genderidentiteit’, omdat de gegeven definitie zeer breed is: “Genderidentiteit gaat over iemands persoonlijke beleving van zijn/haar/hen gender”. Dan blijft onduidelijk wat het wetsvoorstel verstaat onder “gender”. Tegelijkertijd hangt de reikwijdte van de strafbaarstelling hier sterk van af. In
het dagelijks taalgebruik wordt gender op verschillende wijzen uitgelegd.
De MvT stelt dat seksuele gerichtheid en genderidentiteit onveranderbare persoonskenmerken zijn. Genderidentiteit is echter, zeker bij minderjarigen, niet in algemene zin onveranderlijk. Bij de meerderheid van pre-puberale kinderen met genderdysforie verminderen of verdwijnen de genderdysfore gevoelens.3 Ook voor adolescenten en jongvolwassenen is een stabiele zelflabeling van genderidentiteit niet altijd een gegeven.4
Het is onduidelijk wat het wetsvoorstel bedoelt met ‘genderzelfbeschikking’ als te beschermen rechtsgoed (het te beschermen belang). Dit is geen bekende term in het strafrecht. Duidelijkheid hierover is van belang, omdat het te beschermen rechtsgoed deels bepalend is voor de uiteindelijke reikwijdte van de strafbaarstelling.
Aanbeveling 1: definieer genderidentiteit en genderzelfbeschikking.
Het is onduidelijk hoe de verschillende ‘conversiehandelingen’ in verband gebracht worden met de vooronderstelde schade. Daardoor is onduidelijk in hoeverre elk van dit type handelingen strafbaarstelling rechtvaardigt (het schadebeginsel staat in algemene zin immers centraal in de criteria voor strafbaarstelling). Bovendien wordt niet ingegaan op de potentieel schadelijke impact van het opgroeien, leven en jezelf ontwikkelen in een omgeving die kritisch of afwijzend is t.a.v. iemands seksuele gerichtheid/genderidentiteit. Conversiehandelingen kunnen daar, afhankelijk van het type handeling, een additioneel effect op hebben. De verhouding tussen deze oorzaken van schade komt niet duidelijk terug in het wetsvoorstel: welke schade veroorzaakt de strafbaar te stellen handeling precies? De onduidelijkheid over de schadelijkheid van verschillende typen conversiehandelingen heeft ook impact op de mogelijke rechtvaardiging van de inperking van grondrechten, zoals vrijheid van meningsuiting en godsdienstvrijheid. Daarvoor is een belangenafweging namelijk veelal bepalend, wat duidelijkheid vereist over de ernst en omvang van de vooronderstelde schade c.q. over het belang van het tegengaan van die schade.
Aanbeveling 2: onderbouw (1) aard en omvang van het probleem, en (2) aard en intensiteit van verschillende soorten psychische/lichamelijke schade vis-à-vis verschillende typen conversiehandelingen.
Doe dat afzonderlijk voor seksuele oriëntatie en voor genderidentiteit.
Het is onduidelijk welke ‘handelingen’ onder de strafbepaling zullen vallen en hoe schadelijk die handelingen zijn. De MvT noemt een breed spectrum aan handelingen, zoals pastorale gesprekken, gebedssessies, therapie, toedienen van elektroshocks en libidoremmende medicatie. In termen van intensiteit en te veroorzaken lichamelijke en mentale schade zijn deze handelingen niet gelijksoortig.
Aanbeveling 3: definieer conversiehandelingen (juridisch) duidelijker.
Aanbeveling 4: overweeg ‘strafbare conversiehandelingen’ duidelijk af te bakenen in de wettekst zelf, bijvoorbeeld door te expliciteren dat alleen die handelingen strafbaar zijn die leiden tot psychische en/of lichamelijke schade (vgl. bijv. de Franse strafbaarstelling).5
De auteurs zijn geen wetenschappelijke bronnen bekend die de effectiviteit van dit soort strafbaarstellingen onderbouwen.
Preventie wordt als belangrijk doel genoemd. Over de preventieve werking van het strafrecht bestaat echter discussie, daarop dient bij een nieuwe strafbaarstelling niet blind te worden vertrouwd.6
Aanbeveling 5: onderbouw waarom strafbaarstelling effectief wordt geacht en in het licht van welk doel dat zo is.
Volgens de criteria voor strafbaarstelling dient de wetgever zich ervan te vergewissen of het strafbaar te stellen gedrag reeds onder het bereik van bestaande strafbaarstellingen valt (‘interne subsidiariteit’). Als dat zo is, is dat een sterk argument tegen de introductie van een afzonderlijke strafbaarstelling.7
Redengevend voor de voorgenomen strafbaarstelling is de mogelijke psychische schade als gevolg van conversiehandelingen. Het opzettelijk toebrengen van psychische schade is reeds strafbaar onder artikel 300 Sr (i.h.b. lid 4, benadeling van de gezondheid).8 Dit blijkt ook duidelijk uit recente rechtspraak, die veelal betrekking heeft op psychische mishandeling van kinderen.9 De bewijslast voor psychische mishandeling in de zin van art. 300 Sr is bovendien lager dan voor het voorgestelde art. 285ba lid 1 en 2 Sr: voorwaardelijk opzet volstaat, terwijl het wetsvoorstel de zwaardere opzetvorm ‘oogmerk’ eist.
Aanbeveling 6: onderbouw waarom art. 300 Sr niet voldoet, temeer omdat de mentale schade van conversiehandelingen reden is voor het wetsvoorstel.
Aanbeveling 7: verduidelijk de eis van oogmerk in wettekst. Bijvoorbeeld: “Hij die (…) handelingen verricht met het oogmerk de seksuele gerichtheid of genderidentiteit van (…) te veranderen, te onderdrukken of te doen onderdrukken”.
De strafbaarstelling kan de professionele bewegingsruimte van (gender)psychologen beperken, wat onwenselijk is. In het wetsvoorstel wordt expliciet alleen voor medici een exceptie benoemd (p20). Maar ook het erkende professionele handelen van andere BIG-geregistreerde zorgverleners kan van invloed zijn op genderidentiteit en mogelijk uitgelegd worden als gericht op verandering of onderdrukking, bijvoorbeeld door het behandelen van trauma.10 Dit risico geldt voor alle psychologen en hulpverleners die met jongeren werken die zich als trans identificeren of problemen ervaren waarbij hun genderidentiteit een rol speelt; met name genderpsychologen. Zij hebben vanuit hun beroepsstandaard de plicht goede zorg te leveren, waarbij hoort het stellen van serieuze vragen over de beleving van genderidentiteit/seksuele gerichtheid.
De door Nederlandse genderpsychologen op individuele indicatie aan ouders geadviseerde benadering van ‘watchful waiting’11 bij jonge kinderen zou volgens het wetsvoorstel mogelijk strafbaar worden. Ouders wordt in dat geval geadviseerd bij
goed functionerende jonge kinderen niet mee te gaan in de wens tot een volledige sociale transitie, omdat die een latere terugkeer tot het geboortegeslacht kan bemoeilijken, en om zo alle ontwikkelingsmogelijkheden open te houden. Een dergelijk advies van een hulpverlener zou opgevat kunnen worden als het onderdrukken van de genderidentiteit van het kind. Hier lijkt sprake van een ongewenst neveneffect van het wetsvoorstel.
Aanbeveling 8: waarborg dat ook andere BIG-geregistreerde zorgverleners dan medici niet onder de reikwijdte van deze strafbaarstelling vallen c.q. dat daarop uitdrukkelijk een exceptie van toepassing is. Kijk in dit verband ook naar andere rechtsstelsels, zoals naar de uitzondering in de Franse wettekst (voetnoot 5) of naar de ontwikkelingen in het VK.
De reikwijdte van art. 285ba lid 2 Sr is onduidelijk.
– De MvT suggereert dat het gaat om volwassenen in een kwetsbare positie.12 De strafbaarstelling heeft geen betrekking op volwassenen die vrijwillig een conversiehandeling ondergaan, wat recht doet aan de autonomie van volwassenen. Het is bovendien in overeenstemming met het breed gedragen uitgangspunt dat de Staat/strafwet zich moet onthouden van paternalisme.
– Het maken van ‘misbruik’ in de zin van lid 2 kan verschillende vormen aannemen en doet niet per definitie af aan de (juridische) vrijwilligheid van de betrokken volwassene om een conversiehandeling te ondergaan.
– Deze strafbaarstelling herbergt het risico dat bepaalde kwetsbare groepen categorisch worden uitgesloten van de mogelijkheid vrijwillig deel te nemen aan conversiehandelingen.
– Initiatiefnemers verwijzen o.a. naar Duitsland, waar het verbod op conversiehandelingen alleen voor minderjarigen geldt (paragraaf 9 MvT). Zij melden dat in Duitsland juist voor deze afbakening is gekozen omdat men een robuuste wet wilde die in de rechtbank overeind zou blijven. Dat impliceert dat er een risico is dat een verbod dat ook is gericht op (kwetsbare) meerderjarigen niet overeind zou blijven voor de rechter, ook in Nederland. Daarop wordt niet ingegaan.
Art. 285ab lid 3 Sr stelt het in het openbaar aanbieden van conversiehandelingen aan (meerderjarige) personen strafbaar. Dit verbod verhoudt zich moeilijk met de opvatting dat meerderjarigen de vrijheid moeten hebben gebruik te maken van conversiehandelingen, zoals pastorale gesprekken (zie ook RvS). Het is bovendien onduidelijk welk rechtsgoed/rechtsbelang deze strafbaarstelling
beoogt te beschermen. De MvT refereert aan het ‘discriminatoire karakter’ van dit aanbieden (p. 21), wat meer past bij een uitingsdelict dan bij delicten tegen de persoonlijke vrijheid, waar art. 285ab deel van zou gaan uitmaken.
Aanbeveling 9: definieer welke meerderjarigen onder welke omstandigheden onder lid 2 vallen.
Aanbeveling 10: geef aan hoe de strafbaarstelling van conversiehandelingen t.a.v. deze meerderjarigen zich verhoudt tot het uitgangspunt dat de overheid zich zoveel mogelijk moet onthouden van paternalistisch optreden. Geef bovendien aan hoe kan worden voorkomen dat bepaalde (kwetsbare) groepen categorisch worden uitgesloten van de mogelijkheid vrijwillig deel te nemen aan conversiehandelingen.
Niet wordt onderbouwd waarom lichtere middelen niet zouden volstaan. Dat bepaald gedrag verwerpelijk is, betekent niet dat dan alleen een ultimum remedium effectief is. Dit verhoudt zich slecht tot het uitgangspunt dat het strafrecht ultimum remedium is. Een recent rapport van Regioplan en de Vrije Universiteit Amsterdam13 geeft een analyse van strafbaarstelling en andere relevante maatregelen. Waarom deze lichtere maatregelen niet geschikt zijn wordt in beperkte mate geadresseerd voor bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke maatregelen.
Onduidelijk is waarop de initiatiefnemers de vrees voor het waterbedeffect baseren, mocht Nederland niet tot strafbaarstelling overgaan.
In Duitsland geldt naast een strafrechtelijke ook een bestuurlijke boeteregeling. Waarom werkt een bestuursrechtelijke boete in Duitsland mogelijk wel en in Nederland niet, zoals wordt gesteld in de MvT?
In de MvT (p.31/32) wordt verwezen naar landen waar geen specifieke strafbepaling is ingevoerd, maar wel beleidsmatige stappen zijn gezet en/of regels voor beroepsgroepen ingesteld. Of deze alternatieven ook zijn overwogen voor de Nederlandse situatie wordt uit de toelichting niet duidelijk.
Aanbeveling 11: onderbouw waarom verschillende alternatieven niet effectief (zouden) zijn, ook met het oog op praktijken in andere landen.
Een mogelijk ongewenst neveneffect van een verbod is dat dit dusdanige weerstand oproept dat het de bespreekbaarheid van seksuele gerichtheid en genderidentiteit in behoudende religieuze omgevingen vermindert. In deze omgevingen is sprake van geleidelijk toenemende openheid en acceptatie; een verbod kan een remmend effect hebben op deze positieve ontwikkeling.
Aanbeveling 12: overweeg additionele maatregelen – in het wetsvoorstel of door flankerend beleid – om te waarborgen dat een verbod de bespreekbaarheid en acceptatie van seksuele gerichtheid en genderidentiteit niet vermindert.
Aanbeveling 13: ga na welke van de alternatieve maatregelen, onderzocht door Regioplan en de VU, (voetnoot 13) onderdeel kunnen zijn van een breder pakket aan maatregelen om seksuele gerichtheid en genderidentiteit, de acceptatie van een verbod, en het verminderen van de negatieve gevolgen van conversiehandelingen bespreekbaar te houden.
hoeverre dat door strafbaarstelling veroorzaakt is, of bijvoorbeeld door de verdere toename van de acceptatie van homoseksualiteit in religieuze kringen.
Aanbeveling 14: monitor meldingen/aangiften van dit delict en de afhandeling ervan, zoals technisch/beleidssepot, vervolging, vrijspraak, veroordeling etc. Monitor in dat verband ook de wijze waarop OM en rechtspraak acht slaan op grondrechten van de verdachte die bij een veroordeling in het geding kunnen komen.
Aanbeveling 15: herhaal over vijf jaar het empirisch onderzoek, met een grotere groep respondenten, waarbij specifiek gekeken wordt naar conversiehandelingen in dat tijdvak van vijf jaar.
Leave a Reply